Boringen doorheen verhardingen / in gebouwen

26.07.2017

De Grondbank stelt af en toe vast dat tijdens het veldonderzoek voor het technisch verslag niet steeds (of onvoldoende) door de aanwezige verhardingen of in de bestaande gebouwen wordt geboord.

Dat kan te maken hebben met praktische problemen, zoals bvb de ontoegankelijkheid van een gebouw op het moment van het veldonderzoek. In bepaalde gevallen is het bovendien zo dat er thv het bestaand gebouw geen grond zal worden ontgraven, omdat er reeds een kelder aanwezig is en bijgevolg geen extra grondwerk nodig is. Dit wordt dan toegelicht in het technisch verslag.

Maar in de andere gevallen is het uiteraard nodig om de uit te graven bodem onder deze constructies te bemonsteren. De bodem onder deze verharde delen kan afwijken van de rest van de bodem (aanvullingen in het verleden, funderingsmaterialen, opmenging met resten van afbraakmateriaal uit het verleden,...). Opgelet, een grondanalyse thv een aanpalend terras is niet noodzakelijk representatief voor de grond onder het gebouw (andere laag, aanvulling,…). De standaardprocedure voor de opmaak van een technisch verslag stelt duidelijk dat de bemonstering representatief moet zijn voor het geheel van uit te graven bodem en dat de boringen in functie daarvan moeten worden geplaatst.

Uitzonderingen

In uitzonderlijke gevallen kan het zijn dat de verhouding van de verharde delen zo beperkt is dat het aanvaardbaar is om niet doorheen de verhardingen te boren. Dit kan het geval zijn met bvb een kleine schuur op een groter terrein.

Wij krijgen regelmatig de vraag wat een redelijk criterium zou zijn om niet door de verhardingen te boren. Het antwoord daarop is niet eenvoudig en hangt af van geval tot geval.

Redelijkerwijs kan gesteld worden dat als de voorziene uitgraving onder de verharding/gebouw meer dan 10% van het totaalvolume bedraagt (volume tot de volledige afgravingsdiepte) of de oppervlakte van de constructie groter dan 50 m² bedraagt, boringen doorheen de verhardingen of het gebouw altijd vereist zijn.

Let wel, zelfs bij kleinere volumes of oppervlaktes blijft het de verantwoordelijkheid van de erkende bodemsaneringsdeskundige om in te schatten of een monstername toch aangewezen is.

Instructies in het technisch verslag

Indien bemonstering in eerste instantie onmogelijk is, zal de onderliggende grond na op/afbraak van de verhardingen en constructies nog aanvullend moeten bemonsterd worden. De erkende bodemsaneringsdeskundige voorziet hiervoor in het technisch verslag reeds de nodige instructies. Deze worden overgenomen in de conformverklaring. In bepaalde gevallen kan de erkende bodemsaneringsdeskundige opteren voor een visuele inspectie en beslissen dat controlestaalname niet nodig is. Daarbij dient evenwel de minimale bemonsteringsstrategie te worden gerespecteerd.

Voorlopig krijgt de zone onder de verharding / het gebouw de code 000 en dit bij voorkeur tot de volledige uitgravingsdiepte*. Dit dient apart worden vermeld in de opmetingstabel en op het zoneringsplan, zodat alle betrokkenen een duidelijk signaal krijgen dat er een bijkomende onderzoeksinspanning nodig is.

* soms wordt op het zoneringsplan bvb. enkel de bovenste halve meter onder de verharding aangeduid als 000. In de praktijk gebeurt het dan dat die toplaag apart wordt gestapeld en bemonsterd. Als nadien echter blijkt dat deze grond verontreinigd is, is de onderliggende grond dikwijls reeds afgevoerd (als 211), terwijl een afperking in de diepte aangewezen was.

Heeft u hierover vragen ? Aarzel niet om ons te contacteren.

Het Grondbank-team